donderdag 26 juli 2018

Marktaandeel

Het marktaandeel van de Nederlandse film is het eerste halfjaar van 2018 gezakt naar 8.2 procent. In 2014 was dat nog 20 procent.
Is dat erg? Nee, dat is helemaal niet erg. Het betekent alleen maar dat er minder bezoekers naar Nederlandse films gaan. Kennelijk zijn er niet genoeg goede Nederlandse films in de bioscoop. Of laat ik dat nuanceren - niemand weet tenslotte wat een ‘goede’ film is - er zijn minder Nederlandse films waar publiek naar toe wil.
Is dat erg? Nee, ook dat is niet erg, wel jammer.

Het rare is, we horen nooit iets over het marktaandeel van boeken van Nederlandse schrijvers of kunstwerken van Nederlandse kunstenaars.
Ik lees nooit onheilspellende berichten dat het marktaandeel van Nederlandse boeken gezakt is of dat Nederlandse kunstschilders moeten worden bijgeschoold op speciaal op te richten instituten. Of dat er coaches worden toegewezen aan schrijvers om hun boeken naar een hoger plan te brengen, zoals nu bij film een normale zaak lijkt te gaan worden.

Bij sommige subsidiegevers en beleidsmakers heerst nog steeds de opvatting dat we filmmakers wel degelijk kunnen en moeten opleiden en bijscholen. Alsof het vergroten van het marktaandeel of aanwezigheid op prestigieuze festivals een doel op zich is.
In hun ogen kan je ‘goede’ films afdwingen. En ‘goede’ films zorgen voor volle zalen. Er zijn zelfs collega filmmakers die er ook zo over denken.

Dat een intendant van het filmfonds destijds - in een wanhopige poging het bezoek naar Nederlandse films te vergroten - het lumineuze idee had om remakes van succesvolle films uit het buitenland te stimuleren, heeft ook niet een echt positief effect gehad op de Nederlandse filmcultuur en de naweeën zijn nog steeds merkbaar.

- Het huidige peil van de vaderlandse cinema is niet een afspiegeling van de kwaliteit van Nederlandse filmmakers, maar van de kwaliteit van het Nederlandse filmbeleid. -

En bij díe kwaliteit mogen we best eens een vraagteken zetten.
Goed filmbeleid begint met makers de kans en de vrijheid te geven de films te maken die ze willen maken. En worden dat dan films waar niemand op zit te wachten, dan is dat maar zo. En laten we eens ophouden met dat uitschrijven van prijsvragen en het afdwingen van films met een ‘maatschappelijke urgentie’.

Nu ikzelf voorlopig het marktaandeel van de Nederlandse film niet meer kan verhogen, moet ik dat van het Parool maar eens zien te vergroten. Maar ook als dat niet gebeurt is dat niet erg. Ik schrijf tenslotte de columns die ik wil schrijven. En zelfs zonder coach lukt dat prima.


= = = =



 deze column verscheen ook in Het Parool van woensdag 25 juli 2018


Meer interessante informatie over het wel en wee van de Nederlandse film lezen? 
Meer anekdotes en tips en trucs over het maken van film in Nederland?
Lees het in:
'Buurman, wat doet u nu?'
Het onmisbare boek voor iedereen die van film houdt.
Hier verkrijgbaar:  
https://parachute.vrijeboeken.com/book/9789082070422-buurman-wat-doet-u-nu.html

donderdag 12 juli 2018

De nichtjes van Robbert

De nichtjes van Robbert zagen er altijd leuk uit. En er waren er zoveel. Op elke premiere weer andere. Het duurde even voordat het kwartje viel. Ik was nogal naïef in die tijd.
Robbert Wijsmuller hield niet alleen van mooie vrouwen, maar ook van lekkere drank. Bij de lunch op zijn kantoor aan het Lange Voorhout in Den Haag stond steevast de Beaujolais al klaar. En buiten drank en vrouwen hield hij van film.
Het door hem in 1972 opgerichte Concorde Film was in de tachtiger jaren uitgegroeid tot het grootste onafhankelijke filmdistributiebedrijf van Nederland.
Dat ik Robbert mocht kwam niet alleen vanwege het feit dat hij acht en een halve ton (guldens) in de eerste Flodder film had gestopt. Geld dat er later voor hem dubbel en dwars uitkwam want het zou ook zijn grootste hit worden. Robbert kwam altijd goed gehumeurd over en ondanks zijn enigszins ballerige voorkomen had hij gevoel voor humor.
Hij wist ook hoe je films moest uitbrengen, daar werd niet op bezuinigd. Hij begreep als geen ander hoe je films onder de aandacht van het publiek moest brengen.

Het waren andere tijden. Bioscopen hielden slechts 40% van de recette in, en de btw op een kaartje was 17,5 %. Mede dankzij de inspanningen van Robbert werd in 1996 het btw tarief verlaagd naar 6%.
Tegenwoordig houden bioscoopexploitanten 61% in op de recette en dankzij het nog steeds lage btw tarief van 6% zijn zij inmiddels de best verdienende schakel in de keten.
Dit in tegenstelling tot de filmdistributeurs die - naar eigen zeggen - in zwaar weer zitten en aan de alarmbel trekken blijkens een vorige maand door hen uitgebracht rapport.
Daarin pleiten ze onder andere voor meer automatische regelingen en minder inhoudelijke bemoeienis vanuit het Filmfonds. Daar zijn we het natuurlijk allemaal mee eens. Maar dat distributeurs gunstiger afspraken zouden moeten maken met bioscoopexploitanten, daar lees ik niks over. Als er meer geld uit de keten naar distributeurs zou terugvloeien, dan zouden ze misschien net als Robbert weer eens acht en een halve ton als voorschot in een film kunnen steken.

Met Robbert is het helaas treurig afgelopen. In 1998 bezweek Concorde Film onder een schuldenlast van 20 miljoen gulden en in 2001 ging hij ook persoonlijk failliet.
Een van de laatste dingen die ik over hem hoorde, was dat hij in zijn auto sliep op een langs de weg gevonden matras. Niet lang daarna is hij overleden.
Dat distributeurs hun langste tijd hebben gehad - hun functie in de keten wordt overbodig; producenten kunnen rechtstreeks leveren aan eindexploitanten (bioscopen, kabelaars) - daar twijfelt niemand meer aan.
Misschien hadden ze een beetje meer lef en passie voor film moeten hebben, zoals Robbert. En natuurlijk meer nichtjes. Maar ook daar lees je in hun rapport niks over.



= = = =

 

 deze column verscheen ook in Het Parool van woensdag 11 juli 2018