donderdag 31 mei 2018

Leentjebuur

Plagiaat, altijd lastig. Wanneer wel, wanneer niet, wanneer een beetje? Elk liedje is al eens gemaakt en elk verhaal al eens verteld. Wat overblijft zijn variaties op bekende melodieën en thema’s.

Tien jaar geleden heb ik een comedyserie over een luchtvaartmaatschappij gepitcht bij Fox Television in Amerika. Dat Fox dit jaar met de serie LA to Vegas komt, een serie die verdacht veel weg heeft - zeker qua setting - van mijn serie Achter de Wolken, kan natuurlijk toeval zijn. Misschien ook niet, maar plagiaat is dan een te groot woord.

Dat Guillermo Del Toro met The Shape Of Water onder vuur lag kwam niet onverwacht. Wie de korte film The Space Between Us van de Nederlandse Filmacademie heeft gezien, moet toegeven dat de overeenkomsten wel erg groot zijn.
Dat de Filmacademie na een gesprek tussen de makers en Del Toro met een verklaring kwam die elke overeenkomst tussen de twee films als louter toeval afdoet, maar die gezien zijn juridische toon gedicteerd lijkt door de advocaten van Del Toro, maakt het nog verdachter.
Maar Del Toro zat natuurlijk in een spagaat. Toegeven dat hij of een van zijn medewerkers op de hoogte was van de Nederlandse film zou natuurlijk een grote schadeclaim en prestigeverlies opleveren. Hij had geen keus en moest wel ontkennen.
Op de premiere van Sint werd ik tijdens een televisie interview met, ik meen, RTL-Boulevard geconfronteerd met een interviewer die ijverig allerlei stills uit oude horrorfilms had laten uitprinten. De boodschap was duidelijk: ik zou met Sint alleen maar leentjebuur bij andere films hebben gespeeld en alles bij elkaar gejat hebben. En hij zou me voor een miljoenenpubliek op televisie even ontmaskeren.
Nou is het vooral in genrefilms erg moeilijk om volstrekt origineel te blijven - hoeveel haunted house films zijn er wel niet? - maar op die manier kan je elke film in het verdachtenbankje schuiven.

Leen ik zelf nooit van anderen? Natuurlijk wel.
Dat ik de structuur van Jaws gebruikt heb voor De Lift, daar ben ik nooit geheimzinnig over geweest.
Dat de speedbootachtervolging in Amsterdamned erg veel lijkt op die in Puppet On A Chain is ook waar, alhoewel ik ooit in mijn jeugd alleen maar een fragment daarvan op televisie gezien had. En bovendien noemen we dat een hommage.
Flodder heeft wel erg veel weg van The Beverly Hillbillies, een tv-serie uit de jaren zestig.
Bij het schrijven heb ik daar nooit aan gedacht, maar het zat natuurlijk wel ergens onbewust in mijn achterhoofd.
En intussen is Flodder ook al weer gekopieerd zonder mij iets te vragen. In Zuid Amerika (Los Reyes, Los Roldan, Los Sanchez), Frankrijk (Les Tuche) en Italië (Poveri ma Ricchi).
Plagiaat? Natuurlijk, maar laten we het maar als een compliment beschouwen.



= = = =
 
 deze column verscheen ook in Het Parool van woensdag 30 mei 2018

donderdag 17 mei 2018

Jubelberichten

Wat verdienen regisseurs? Wat verdienen scenaristen?
Wie verdient er aan een bioscoopfilm?

Toen ik jaren geleden voor mijn film Moordwijven op zoek was naar een groot plezierjacht, kwam ik terecht bij een van de grootste jachten in Europa, en hij was ook nog eens afgemeerd in een Nederlandse haven.
Ik parkeerde naast een Maybach - een wagen van rond de half miljoen - en kreeg een rondleiding van de booteigenaar, een bioscoopexploitant. De Maybach was ook van hem.
Het bevestigde mijn vermoeden dat bioscoopexploitanten de meest vermogende schakels in de distributieketen zijn. Ik ken alleen maar welgestelde exploitanten.
Distributeurs zijn een goede tweede. Ik ken er een die er een verzameling Rolls-Royces op na houdt.
Producenten hebben het al een stuk minder makkelijk, om maar helemaal te zwijgen over regisseurs en scenaristen. Die zitten helemaal onderaan de voedselketen.

Niemand maakt me wijs dat exploitanten het zo slecht hebben. Toch dragen ze dat met verve uit en wisten onlangs een btw-convenant te bewerkstelligen waarin werd afgesproken dat ze geen 21 procent maar slechts 6 procent btw hoefden te betalen over een bioscoopkaartje.
Dat levert hen een voordeeltje van 30 miljoen op. Vijf daarvan worden in een pot (het Abraham Tuschinski Fonds) gestopt en toegewezen aan Nederlandse filmprojecten. De rest verdwijnt voor een groot deel in de zakken van de - meest buitenlandse - aandeelhouders van de bioscoopconcerns.
Het convenant - dat verdacht geruisloos in april werd gesloten - is geheel zonder inbreng van makers tot stand gekomen.
Ik denk dat die veel liever hadden gezien dat de btw weer naar 21 procent was gegaan. En dat de 30 miljoen die dan in de schatkist komt, direct bij regisseurs en scenarioschrijvers terecht komt zodat die tenminste weer eens wat films kunnen maken.

Niet alleen door het btw-convenant, maar ook via de - door het Filmfonds zelf bejubelde ‘Film Production Incentive’-regeling verdwijnen er miljoenen - via films als Dunkirk en The Hitman’s Bodyguard - naar het buitenland. Miljoenen die we ook niet meer terugzien.
De enigen die hiervan profiteren zijn de Nederlandse co-producenten die ingeschakeld worden om het geld binnen te harken en facilitaire bedrijven, hotels, en wat crew in assisterende functies.
Het zijn eigenlijk economische maatregelen die weinig helpen om de Nederlandse filmcultuur naar een hoger plan te brengen.
Nederlandse regisseurs en scenaristen hebben er al helemaal geen voordeel van.

In tegenstelling tot alle jubelberichten die het Filmfonds de laatste tijd naar buiten brengt over de Nederlandse filmsituatie, lijkt er mij weinig reden om te juichen.
Dat in 2016 het gemiddelde filmbudget van een Nederlandse speelfilm het laagst van Europa was, lijkt me eerder een nieuwsfeit om in de media ruim onder de aandacht te brengen.


= = = =
 
 deze column verscheen ook in Het Parool van woensdag 16 mei 2018

donderdag 3 mei 2018

Mister Lul M’n Reet

‘What’s your name?’
‘Huub Stapel.’
‘Say it again?’
‘Huub Sta-pel.’
‘Staple? Never mind, we’ll change that.’

Huub en ik waren naar Cannes gekomen met een in allerijl ondertitelde kopie van De Lift.
De Amerikaanse producent Herman Cohen - bekend van I was a Teenage Werewolf - voorspelde Huub, na het zien van de film, een grote toekomst in Amerika, maar hij moest wel iets aan zijn naam doen. Die raad heeft Huub nooit opgevolgd. Over mijn naam hoorde ik hem niet. En van Herman Cohen hebben we verder ook niets gehoord.

De belangstelling voor De Lift was groot en toen de film dat weekend alle records in Nederland verbrak, werden er op de Marché in Cannes extra voorstellingen ingelast en ontstond er een bidding-war voor de wereldrechten die uiteindelijk door Warner Brothers gewonnen werd.
Het was ook meteen mijn laatste keer in Cannes.
Ik heb nooit begrepen wat de aantrekkingskracht van het festival was. In de tijd dat de Franse film nog wat voorstelde kon het zich nog enig prestige aanmeten, maar meer dan een jaarlijkse markt en ontmoetingsplaats om wat te netwerken en een welkom excuus voor buitenlandse filmmakers, sterren en aanverwanten om in het zonnetje te worden gezet is het tegenwoordig niet meer.
En mocht je film onverhoopt uitverkoren worden door de tamelijk chauvinistische organisatie voor een van de hoofd- of bijprogramma’s dan is het nog de vraag of je daar blij mee moet zijn.  Zelfs als Gouden Palm winnaar heb je geen zekerheid dat je naam goed geschreven wordt of zelfs langer dan voor de duur van het festival onthouden wordt.

Dat Amerikanen moeite hadden met mijn naam heb ik regelmatig gemerkt.
Sommigen stonden er op mij Richard te noemen. Ze keken dan altijd wat besmuikt als ik ze erop wees dat mijn naam Dick was, en dus graag zo genoemd wilde worden.
Mijn achternaam was ook vaak een dingetje. Die werd geregeld geschreven als Mass. Maar ja, dat krijg je met Amerikanen die denken dat ik een regisseur uit Denemarken ben.
Menigeen dacht dat mijn naam een pseudoniem was van een porno regisseur.
Dat mijn film Down in Amerika onder de titel The Shaft werd uitgebracht, hielp natuurlijk ook niet echt.
Het probleem met mijn voornaam begreep ik wel, maar dat mijn achternaam bepaalde liederlijke associaties opriep, daar kwam ik pas jaren later achter.
Inderdaad is Dick in Amerika een ander woord voor lul. En Maas kan een verbastering zijn van My Ass. Dus met een beetje slechte wil kan je mijn naam lezen als Lul m’n Reet.

En met zo’n naam kom je natuurlijk nooit in het hoofdprogramma van Cannes.

= = = =

 

 deze column verscheen ook in Het Parool van woensdag 2 mei 2018
onder de titel 'Moeilijke naam'